Bel 033 4602302 of mail naar info@spigt.nl

Particuliere verhuur woonruimte. Geen beroepsmatige verhuur. Geen oneerlijk boetebeding. Geen schade. Wel matiging boete.

De huurovereenkomst tussen particulieren op basis van de Leegstandwet is door verhuurders opgezegd. Huurster heeft ruim drie maanden na de einddatum van de huurovereenkomst de woning verlaten. Op grond van het boetebeding is huurster hiervoor een boete verschuldigd.

Geen oneerlijk boetebeding

Er is geen sprake van een oneerlijk boetebeding. Omdat verhuurders geen beroepsmatige verhuurders zijn en hun woning slechts eenmalig hebben verhuurd in afwachting van een verkoop daarvan, kunnen zij niet worden aangemerkt als ‘verkoper’ in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. Ook komt huurster geen beroep toe op de richtlijn op basis van reflexwerking. De enkele stelling dat er sprake was van machtsongelijkheid tussen verhuurders en huurster omdat huurster en haar echtgenoot in woningnood zouden verkeren, leidt daar niet toe. Verhuurders hebben maar één woning verhuurd en hebben slechts één overeenkomst opgesteld. Het boetebeding in de huurovereenkomst betreft daarom ook geen algemene voorwaarde en kan niet op grond van art. 6:233 onder a BW worden vernietigd omdat het onredelijk bezwarend zou zijn.

Matiging boete

Het beroep op matiging van de contractuele boete door huurster slaagt deels. Huurster heeft op eigen initiatief een concept-huurovereenkomst aan verhuurders gezonden. De overeenkomst bevat een boetebeding dat inhoudt dat bij verblijf langer dan toegestaan een boete wordt verschuldigd van € 100 per dag. Dit beding en die boete hebben ten doel dat de woning na opzegging tijdig wordt ontruimd.

Niet is gebleken dat huurster de strekking van het boetebeding niet heeft kunnen begrijpen. Huurster was na de opzegging van de huurovereenkomst voldoende op de hoogte van de consequentie van het niet tijdig ontruimen van de woning, te weten het verbeuren van een boete voor iedere dag dat zij niet ontruimden.

Anderzijds is vooralsnog onvoldoende gebleken dat verhuurders schade hebben geleden door het langere verblijf van huurster in de woning. In de periode na de einddatum van de huurovereenkomst hebben verhuurders wel maandelijks een vergoeding gelijk aan de huur van € 750 per maand ontvangen. Verhuurders kunnen geen zodanig voordeel verwezenlijken door zowel aanspraak te maken op de verschuldigde boete als schadevergoeding te vorderen.

Het boetebeding heeft geen maximum. De boete is opgelopen tot € 10.300 (103 dagen x € 100 per dag). De hoogte van deze boete staat in geen verhouding tot schade die wel door verhuurders is gesteld maar vooralsnog niet is gebleken. Toepassing van het boetebeding leidt onder de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Mede gelet op het feit dat huurster op de hoogte was van het boetebeding en de consequenties daarvan en hier nog na het eindigen van de huur op is gewezen door verhuurders, acht het hof het redelijk om de boete voorshands te matigen tot € 5000, bovenop het bedrag van € 750 per maand.