Bel 033 4602302 of mail naar info@spigt.nl

Begrip

Het begrip 'gemeenschappelijke huishouding' is bij woonruimte van belang voor het verkrijgen van het medehuurderschap, bijvoorbeeld bij samenwonenden die niet gehuwd of geregistreerd partners zijn (vgl. art. 7:267 BW) en bij overlijden van de huurder (vgl. art. 7:268 BW).

Factoren en omstandigheden

Voor de beantwoording van de vraag of een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, zijn volgens vaste jurisprudentie zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen, van belang.

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten verder alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd zoals het feitelijk gebruik van het gehuurde door de huurder en de medebewoner, alsmede de omstandigheid dat zij al dan niet

  1. gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud,
  2. gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten,
  3. gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken,
  4. gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd, en
  5. gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer.

Ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding geldt voor degene die met een beroep op art. 7:268 lid 2 BW voortzetting van de huur vordert een verzwaarde stelplicht.

Ouder en kind

Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind en een ouder na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende (duurzame) samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind.